vrijdag 25 november 2016

Ruiken. Vervolg.

Lang geleden, in een andere post, heb ik een stuk geschreven over onze zintuigen, waaronder het ruiken: 

"Het gras, een paard, de lucht, de hond. Jezelf. Ze hebben allemaal een specifieke geur. Een paard hier of in Verenigde Staten ruikt precies dezelfde. En die geur brengt herinneringen met zich mee.

De geur van een paard. Oom Gheorghe en zijn paard die gecastreerd moest worden. De kinderen konden niet bij, de mannen wel. Hoe oud was mijn vader toen? Misschien net zo oud zoals ik nu. De kinderen konden niet bij die paard, iedereen was bang dat hij niet vriendelijk was.
De geur van vers gemaaide gras. Ik was rond 18 en ik heb een hele zomer geholpen met gras verzamelen voor de winter voor de dieren. Als ik nu langs een veldje met vers gemaaide gras loop, kan ik niet aan iets anders denken.

De geur van een varken of van een schaap. Langs de boerderijen weet ik of binnen varkens, schapen of koeien zich bevinden. Mijn opa heeft zijn hele leven in een varken complex gewerkt en iedere dag nam hij, samen met het donkere brood (ja, die geur kan ik van duizend andere afscheiden), de geuren met zich mee naar huis. Nee, geen fijne geuren. Mijn opa en oma hadden thuis een stuk of tien schapen die ’s winters thuis bleven. Hun geur, en later in de lente de geur van de lammetjes, kan ik nog altijd onderscheiden. De schapen blijven gelukkig overal dezelfde geuren met zich mee dragen en ik kan weer en weer van genieten. 

Naar mijn gevoel gaat ruiken dieper in ons hersens dan zien of horen. Het brengt terug die oude basale herinneringen met zich mee. Altijd dezelfde, maak niet uit waar je bent. Misschien is eigenlijk op het geuren reizen beter dan op het zien reizen. Een hele vakantie door een landschaap vol die geuren. Mijn dierbare geuren. Zou ik graag willen."

Nu heb ik achter gekomen hoe dat eigenlijk gebeurt en dat dankzij een van de colleges van de Universiteit van Nederland "Waar komen onze associaties van geuren vandaan?".

Fysiologisch zit het zo in elkaar: het reukcentrum bevindt zich in ons hersenen dichtbij de amygdala (emotionele centrum) en de hypocampus (opslaat herinneringen). De reuk is dus bij uitsteek een zintuig die vroege herinneringen kan roepen. De geurgeheugen is passief en verdwijnt nooit. Dat is eigenlijk super interessant als je kijkt naar dementerende ouders: ze hebben ook informatie die ze nooit zullen vergeten en ze kunnen zich bij voorbeeld oriĆ«nteren met behulp van specifieke geuren. 

De college geeft meer mooie voorbeelden uit de (culturele) geschiedenis en uit de collectieve geheugen ondersteund door de geuren. De conclusie van de college is heel mooi geformuleerd: "Wat ik vandaag ruik is de herinnering van de toekomst." 

maandag 7 november 2016

Flexibilisering van de arbeidsmarkt

Beste heer W,

In het nummer van oktober-november van tijdschrift Chapeau, maakt u in uw column "Mooie tijden" een pleidooi voor extra aandacht voor de mensen "aan de onderzijde van de arbeidsmarkt". U zegt: "En dan zijn er natuurlijk ook nog de doelgroepen aan de onderzijde van de arbeidsmarkt. Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, mensen die met weinig opleiding al langere tijd aan de kant staan, bijvoorbeeld. Dat zijn kwetsbare doelgroepen. Het vraagt van werkgevers solidariteit en de bereidheid om te willen investeren. In die gevallen is werkzaamheid wel degelijk een issue. Gewoon een vast contract en de wetenschap dat je langjarig samen oploopt. Hier ligt een duidelijke taak voor uitzendorganisaties. De verantwoordelijkheid om deze kwetsbare doelgroepen direct vaste banen te geven, ze perspectief en scholing aan te bieden, waardoor ze vruchtbaar ingezet kunnen worden in het arbeidsproces. Immers, er is momenteel werk voor iedereen." Prachtige woorden, echt! CPB heeft, trouwens, ook een rapport gepubliceerd over "De onderkant van de arbeidsmarkt in 2025" (zie CPB en SCP verkennen gezamenlijk toekomst onderkant arbeidsmarkt | CPB.nl)


Daarnaast zegt u: "Werknemers en werkgevers hebben enerzijds behoefte aan flexibiliteit en anderzijds veranderen de omstandigheden rondom die baan zo vaak dat de houdbaar van twee kanten beperkt is." Wat ik denk dat u hier vergeet is de Macro Economische Verkenning van CPB (https://www.cpb.nl/sites/default/files/omnidownload/MEV-2017-Beschouwing.pdf), waarin staat dat Nederland eigenlijk een buitenbeentje is als het gaat om het groeiende aantal flexwerkers. NOS, 22 september 2016: "De toename van het flexcontract is geen internationale trend, dus het is niet iets onvermijdelijks, zegt directeur Laura van Geest van CPB. Het is ook niet iets tijdelijks, of iets dat komt omdat flexwerkers zo dolgraag op een flexcontract werken. Daarmee is onze conclusie dat het komt door beleid." Ook weten we dat alleen 20% van de flexwerkers voorkeur heeft voor deze manier van werken (https://www.tno.nl/nl/over-tno/nieuws/2016/5/bijna-1-op-de-5-flexwerkers-heeft-voorkeur-voor-flexibel-werk/). Veel meer accepteren een flexcontract uit noodzaak. Daarom ben ik met uw bovenstaande zin het niet mee eens, dat wil zeggen: De meeste werknemers hebben geen behoefte aan een flexcontract, de werkgevers wel, maar dat komt door het beleid/geld.

Misschien is het interessant om in een van uw volgende columns deze aspecten naast elkaar te beschouwen: beleid van de overheid en de behoeftes van werknemers en werkgevers. Ik kijk met interesse naar uit.